De sterk aan de botter verwante Volendammer Kwak is het resultaat van een ontwikkeling vanaf de Middeleeuwen tot aan het einde van de vorige eeuw. Het is een houten platbodem met een lengte van ca 16m en breedte van 4.50m en is daarmee een stuk groter dan een gewone botter (14m lang en 4.20m breed). 

De Kwak is groter omdat gevist werd met sleepnetvissen: de kwakkuil en de wonderkuil. Dit zijn specifieke Volendamse vistechnieken waar meer (zeil) trekkracht voor nodig was en dus een groter schip dat meer zeil kon voeren.

Aan de voorzijde heeft de Kwak een hoge kop waarmee de boot beter door de golven kan ‘breken’ en waardoor er een leef- en opslagruimte ontstaat onder de voorplecht, het vooronder. Het achterschip is veel lager en dat is om het vistuig makkelijker te kunnen binnenhalen.

In het achterschip bevindt zich de ‘bun’. Dit is een ruimte die in open verbinding staat met het water waarop gevaren wordt en aan de zijkant wordt afgedekt door de geperforeerde ‘kaarplaten’. Het buitenwater kan er vrij doorheen stromen maar de vangst kan er niet uit, zodat deze dagenlang levend kon worden bewaard.

Op de bun ligt een deksel, zodat de vis er van bovenaf kon worden uitgeschept. Aan weerskanten hangen de zwaarden, die worden neergelaten om tegendruk te geven aan de zeilen en om afdrijven tegen te gaan.

In het vooronder was een kleine verblijfplaats ‘de roef’ voor de bemanning om te slapen en te eten. Het houtkacheltje zorgen voor wat warmte en om eten klaar te maken. Het vooronder van de Volendammer kwakken is veelal gedecoreerd met snijwerk, schilderingen en een spreuk.